Duidelijk losgekomen van het vuil van de Nafs, van de gewone mensen en de rampen in de wereld en dat in zijn toespraak, handelingen en gedrag zijn een van de tekenen van de Sufi. Hij verwijdert de inspiraties die aan zijn hart komen uit het vuil wat ver weg staan van Allah; kijkt naar niets anders dan Hem. Ook deze behoren tot de tekenen van de Sufi: Hoewel hij met zijn Nafs is, is hij ver van de schandelijke eigenschappen van de Nafs. Hoewel hij met het gewone volk is, mengt hij zich niet in de schande van deze mensen. Hij heeft een hart, maar zijn hart behoort aan Allah. Hij heeft staten, maar hij is zich niet bewust van de staten. Hij heeft tijd, maar hij is vrij van de verslagen van de tijd.
Dat hij stevig en stabiel staat in de grond van al-Haqq, dat hij onderaan en laag is voor de grootsheid van de kracht van al-Haqq, dat hij tevreden is met al-Haqq zonder behoefte te hebben aan iemand anders dan Hem; deze behoren tot de eigenschappen van de Sufi.
De Sufi zweept zijn hart met de angst dat hij zich openlijk of in het geheim zal draaien in de richting van een ander dan al-Haqq, met de angst dat de verbinding tussen hem en al-Haqq zal worden verbroken. De Sufi verlicht zijn Nafs met de Nuhr (licht) van de dienst, zijn hart met de Nuhr van Muhabbat en zijn essentie met de Nuhr van Marifat.
Het hart van de Sufi vliegt met de vleugels van passie. Een ander teken van een Sufi is in zijn essentie het samen zijn met al-Haqq voor al-Haqq in de weg van al-Haqq, samen met de gratie van zijn verlangen en de diepte van zijn verdriet. De Sufi verwijdert zich en ontsnapt uit de bezittingen (de schepselen) van al-Haqq om zich te wenden tot Zijn suprematie met al zijn wezen. De smaak om een vriend van de Rabb van de rijken te zijn zit voor de Sufi’s verborgen in de intensiteit van het ervaren van de vreugde bij het vinden van Hem.
De Sufi ziet af om zich weg te draaien van al-Haqq, om zich te wenden tot gewone mensen; hij heeft zich tot Hem gekeerd, hij heeft vertrouwen in hem en heeft zekerheid gevonden in Hem.
Angstig hart, Goddelijke toespraak, Ilm (kennis) van Rabb, individuele streven, gevoelig leven, verlichte lot en hoogste doelen behoren tot de eigenschappen van de Sufi.
De Sufi heeft zichtbaar en onzichtbaar al zijn wil en keuze met dankbaarheid overgeleverd aan al-Haqq. Door het reciteren van al-Haqq ten alle tijde met zijn tong en met zijn hart, valt hij nooit in zee van godslastering, hij raakt nooit verdwaald in de woestijnen van vergeetachtigheid.
Hij weet dat zijn Rabb uit de ultieme hemel hem bekijkt en dat Hij op de hoogte is van zijn elke staat. Hij lost op voor de suprematie van de blik van al-Haqq. Zijn wezen gaat op in flarden voor de pracht van Zijn macht. Hij duikt in zee van zegeningen in een zuivere staat door het loslaten van alle genoegens ander dan de zoetheid van de Muhabbat van zijn Rabb.
De Sufi loopt recht vooruit op het rechte pad als de qull (dienaar) van Allah, zonder nog op het oppervlak van de Ibadat (aanbidding) te blijven. Door zijn hart aan Allah toe te vertrouwen, blijft hij ver van enige affaire wat hem weerhoudt van Allah. Hij is uiterst bescheiden voor de houders van de Iman. Tot het moment dat hij de intimiteit van Allah heeft bereikt, heeft hij een peilloos verdriet met Zijn vergeving en zegen.
De tong van de Sufi is hetzelfde als zijn hart; hij is heel in essentie en spraak. Hij is eerlijk in al zijn gedrag en spraak. Hij staat ver van de schandelijke eigenschap genoemd in het vers:
‘O gij die gelooft, waarom zegt gij hetgeen gij niet doet?’ (Quran, Al-Saf, 2)
Hij is dankbaar voor de kleinheid van de zegen, hij is geduldig voor de grootheid van de moeilijkheden. Hij is tevreden met de beslissingen van al-Rabb de houder van de genade.
Zijn hart is altijd wakker voor Allah.
Hij vreest niemand anders dan Allah, hij verwacht niets van iemand anders dan Allah. Als hij vraagt, vraagt hij alleen van Allah. Hij weet dat er geen ander is dan Allah die plaag geeft of zegeningen, verhoogt of verlaagt , Hij schenkt genade of leed.
De Sufi is onderworpen aan de Soennah en de ethiek van de Profeet (sa) van Allah en de weg van zijn Ashab (metgezellen). Hij vreest van schande. Terwijl gewone mensen bezig zijn met het lot, is hij bezig met de Schepper van het lot. Terwijl gewone mensen bezig zijn met het nemen van voorzorgsmaatregelen, is hij bezig met al-Haqq die alles doet en uitlegt met nodige voorzorg.
De Sufi zit op de mantel van de dienst met Edeb (goddelijke manieren). Hij leunt op het kussen van Faqr en non-bezit. Hij wordt waardig omdat hij toegelaten wordt tot de kamers van intimiteit en getuigenis van zijn Rabb. Hij drinkt uit Zijn beker van Muhabbat en Vriendschap. De Sufi zwijgt en slikt zijn woede in. Zonder hindernis van de neigingen van zijn hart, neemt hij afstand van wereldlijke wensen en verlaat comfort.
Een persoon die de voordelen van zijn Nafs verlaat, die de wereldse verlangens en comfort verlaat met de angst dat er een afstand zou kunnen komen tussen hem en zijn Geliefde, is de meest gracieuze en vrome, de meest eerlijke en zuivere, de meest verstandige en waardige. Hij kijkt naar de wereld met het oog van waakzaamheid, hij kijkt naar zijn Nafs met verlaging, hij kijkt naar de Ahirat (hiernamaals) met hoop, hij kijkt naar zijn Rabb met aanbidding.
In termen van zijn loyaliteit is de Sufi onwankelbaar als de hoge bergen. Geen woeste storm kan hem van zijn plaats bewegen. Hij wil niet wat niet tot hem behoort, hij maakt zich geen zorgen over wat niet aan hem is gegeven. Hij is lange na niet een dienaar van de geschapen, hij heeft zich gewijd aan het dienen van de Rabb van de rijken. Hij keert zijn rug niet aan al-Haqq vanwege de moeilijkheden die afkomstig zijn van Hem. Hij kiest niet voor een ander dan Hem als zijn geliefde. De Nafs van de Sufi is vrij van fouten en ellende, zijn hart is ver van onwetendheid en vergeetachtigheid. Zijn hart is niet tevreden met een andere macht dan al-Haqq.
De voeding van de Sufi is de goedkeuring van Allah. Zijn gehuil is als de oprechte tranen van een moeder dat haar kind heeft verloren. Zijn hart leunt alleen op Allah, geeft zich alleen over aan Hem; hij is Hem dankbaar voor elke zegening. Hij toont zijn behoeften alleen aan Hem. In alle omstandigheden is hij bevriend met al-Haqq. Hij wendt zich tot hem met zijn elke handeling. Hij spreekt over al-Haqq met elk woord. Hij heeft zijn wil overgelaten aan Allah de houder van Majesteit. Zijn slaap is weinig, zijn verdriet is diep, zijn lichaam is zwak, zijn vriend is Allah de Maleek (eigenaar) en de Jaleel (Majestueuze).
Allah volstaat voor ons, wat een gracieuze verzorger Hij is!