Hazrat Sheikh Sayyid Ahmad ar- Rifâi (1119-1182) werd geboren op een donderdag in de eerste helft van de maanmaand van Rejab in Hasen, in de provincie Vasit van Irak. Toen hij zeven jaar was, overleed zijn vader Sayyid Sultan Ali in Bagdad. Vanaf dat moment nam zijn oom van moederszijde, Sayyid Mansur ar-Rabbani el-Betaihi hem onder zijn hoede en gaf hem opleiding.
Hij leerde Quran van Sheikh Abd üs-Semi el-Hurbuni in zijn geboorteplaats Hasen. Op zeven jarige leeftijd kon hij de Quran in zijn geheel reciteren. In datzelfde jaar, na de dood van zijn vader, werd hij en zijn familie overgebracht naar de regio van Dikla (Dicle) door zijn oom Mansur el-Betaihi. Zijn oom stuurde hem naar Ebul Fadl Ali el-Vasiti, die een expert in het canoniek recht van de Islam was, een commentator op de Quran en een predikant.
Wanneer hij Dhikr bijeenkomsten bijwoonde van zijn oom Sheikh Mansur er-Rabbani, volgde hij aan de andere kant ook de lessen van zijn andere oom Sheikh Ebubekir die een belangrijke wetenschappelijke persoon was op het moment. Hij leerde het boek “Tenbih” met betrekking tot Fikh (Moslim canonieke jurisprudentie) van Imam Shafi, die deel uitmaakt van Imam Ebu Ishak Sirazi. Hij schreef ook een interpretatie van dit boek, deze tekst was echter verloren geraakt tijdens de invasies van de Mongul.
Van jongs af aan wijdde hij al zijn tijd aan het leren van de Ilm van de Islam. Toen hij twintig was, verleende Ebu Fadl Ali (de Sheikh van Wasit) en zijn leraar hem een “Shahadatname” (die vertegenwoordigd de studies van canonieke recht en de wetenschap van Tariqah), en een titel als de expert van externe en interieure wetenschappen. Zijn leraren en zijn Sheiks waren het eens over zijn grootheid en onfeilbaarheid.
Hij verbleef gedurende een periode in Nehr-i Dikla, waarna hij terugkeerde naar zijn vaders openbare huis in Hasen voor reizigers en geleidelijk aan werd hij zeer beroemd. Toen hij achtentwintig was liet zijn oom Sheikh Mansur hem het beheer van de Derwisj Lodge en de Kaliefen na voor na zijn dood. Ook gebood hij hem om te leven in de Derwisj Lodge van Sheikh Yahya en-Neccari die zijn grootvader was van zijn moederskant. Het was gedurende deze tijd dat hij begon te prediken in deze Derwisj Lodge. Zijn oom stierf in het jaar van de overdraging. Toen hij vijfendertig was, had hij meer dan zevenhonderdduizend Murids.
Hij heeft nooit nagelaten om het publiek te onderwijzen over de Soennah van de Profeet Mohammed (sa) en de Quran omdat hij er altijd van overtuigd was dat de taak van een wijze man de weg naar Allah te tonen is en om de harten tot Hem te richten.
Hij gaf elke dag cursussen in Hadith, canonieke jurisprudentie, religieuze voorschriften en commentaar op de Quran (Tafsir), behalve op maandag en donderdag. Op die dagen predikte hij voor de intellectuelen en het publiek.
Elke adem, toespraak, handelingen en gedragingen van Ahmad ar Rifai waren voor Allah. Hij had altijd een lachend gezicht, hij was altijd zeer geduldig, bescheiden en goed gehumeurd. Hij werd nooit boos op iemand en vroeg nooit enige hulp voor zijn eigen voordeel.
Al zijn liefde en zijn boosheid was voor Allah. Hij zag nooit zijn familie en zichzelf superieur aan andere mensen
Hij vroeg de mensen om zich te beschermen tegen excessen van overmatig eten en slapen. Hij adviseerde om de aanbidding te doen tijdens de nachten. Hij heeft ook aangeraden om uit de buurt te blijven van mensen die hun grenzen niet kennen, die zich op een overdreven manier gedragen, zichzelf superieur aan anderen zien en die met elkaar strijden.
Hij deed zijn eigen huishouden, droeg het brandhout dat bestemd was voor hem naar het huis van mensen in nood.
Hij zorgde voor de wezen, de zieken, de blinden. Hij respecteerde oude mensen en heeft anderen ook aanbevolen om hen te respecteren. Hij heeft altijd de woorden van de Profeet Mohammad (sa) herhaald; “Wie een oude Moslim respecteert, zal Allah mensen toewijzen om ook hen te respecteren wanneer zij oud zijn.”
Hij bezocht de melaatsen en de bedlegerige om hun kleren te wassen, hun maaltijd te brengen, met hen te zitten en te eten en vroeg hen om te bidden voor hem. Hij genas gewonde dieren, en zei dat; “Zorg voor de schepselen van Allah is een reden dat de mens dichtbij
Allah is.”
Hij toonde grote barmhartigheid om wezens, huilde voor de armen, was blij met hun vreugdes, behandelde hen met bescheidenheid en zag zichzelf als een van hen.
Hij respecteerde de wijzen en de geleerden van het canonieke recht van de Islam en vroeg iedereen om ze te respecteren door ze te leren dat; “De wijzen zijn de leiders en de fundamenten van de gemeenschap.”
Hij heeft nooit enig goederen opgeslagen in zijn leven. Hoewel hij groot vermogen had, had hij niet meer dan twee kledingstukken tegelijkertijd, in de zomer noch in de winter. Zijn roerende en onroerende goederen was veel meer dan de eigendom van de gouverneurs en de rijke mannen van zijn tijd. Hij heeft al zijn inkomsten van zijn landgoed verspreidt onder de Derwisjen en de mensen die naar het Derwisj Lodge kwamen. Hij heeft geen goederen aan zijn kinderen nagelaten.